In de Middeleeuwen en tijdens het Ancien Régime was de ‘Loonse heerlijkheid’ Wellen (deel van het Land van Loon) zowel op administratief, juridisch als kerkelijk vlak afhankelijk van de abdij van Munsterbilzen.
Tijdens het Ancien Régime bestond de parochie Wellen uit drie dorpen: Wellen, Vrolingen (dat toebehoorde aan de heren van Meldert) en Abswellen (viel onder de proosdij van Maaseik).
Vrijheerlijkheid Abswellen
De vrijheerlijkheid Wellen was een kerkelijke enclave binnen het graafschap Loon. Zij behoorde tot het domein van de abdij van Munsterbilzen. De graaf van Loon was voogd over de abdij en haar goederen, dus ook over Wellen. De heerlijkheid werd bestuurd door een meier of scholtus, benoemd door de abdis.
De schepenbank van Wellen, bestaande uit zeven schepenen, sprak Loons recht en ging voor burgerlijke zaken ten hoofde bij de schepenbank van de abdij van Munsterbilzen. Voor criminele zaken waren de schepenen rechtstreeks onderworpen aan het leenhof.
De gehuchten Vrolingen, met een -ingensuffix van Germaanse oorsprong en eerste vermelding in 1273, en Abswellen waren afzonderlijke heerlijkheden. De naam Abswellen betekent Wellen van de Abt, de proost van Maaseik.
Vrolingen was eigendom van de graven van Loon en bezat een schepenbank, die behoorde tot het beroepsressort van het Oppergerecht van Vliermaal. Er werd Loons recht gesproken met beroep bij het hof van Vliermaal. Heerlijkheid achtereenvolgens in het bezit van Aegidius van Frudelingen, Martinus van Printhagen, de familie van Meldert (1375), Godefridus van Montenaken, Willem en Jaak van Oyenbrugge, de familie van Rijckel (1649) en M. de Leonard, ridder van Streel.
De proost van Maaseik was heer van Abswellen. Hier werd Luiks recht gesproken. Administratief was Abswellen echter met Wellen verbonden, maar had, evenals de vier kwartieren een eigen burgemeester.